Kinderen van nu bewegen minder dan hun leeftijdgenoten van 30 jaar geleden (van Dorpe, 2009). De jonge jeugd doet daardoor veel minder bewegingservaring op vergeleken met 30 jaar geleden. Deze bewegingsarmoede leidt op latere leeftijd tot vergrote kans op gezondheidsrisico’s, zoals hartfalen, overgewicht en diabetisch II. Door dagelijks gevarieerd te bewegen, verbeteren de mogelijkheden van kinderen om op school goed te leren (Visscher, Hartman&Elfrink-Gemser, 2011, 2014) en om sociaal actief te zijn (TNO Kwaliteit van leven, 2008).
Kinderen die op de leeftijd van 8 jaar minder handig zijn dan hun leeftijdsgenoten, nemen vanaf die leeftijd minder spontaan en minder vaak deel aan bewegingsactiviteiten. Het verschil met hun leeftijdsgenoten in bewegingsvaardigheden neemt toe. Zij zijn de eerste sportstakers als ze de puberteit bereiken. Sport en bewegen zouden meer aandacht moeten krijgen op de basisschool (D. Collard, 2010).
Het bestrijden van deze bewegingsarmoede en het voorkomen van nare gevolgen moet in de basisschoolleeftijd gebeuren. De kansen om ‘dynamisch veelzijdig te leren bewegen’ liggen op de basisschool. Er zijn twee fases te onderscheiden. De eerste fase -tot en met 7 jaar- voor het verankeren van de Functional Movement Skills in hersenstructuren. Ook wel physical literacy genoemd. En de tweede fase -van 8 tot en met 11 jaar- als eerste gouden periode voor het aanleren van basissportvaardigheden.